Het glooiende landschap waar we nu staan heet het ‘t Haselt. De diepe delen zijn oude lopen van de Maas, die hier een kleine 100.000 jaar geleden stroomde. De hogere delen waren de droge oevers. Het was een gebied waar voedsel in overvloed was. In de dieper delen was water aanwezig en de vegetatie was gevarieerd. Dieren vonden hier hun voedsel en het was hier goed toeven voor de mens. Dat bleef zo nadat de Maas zijn loop had verlegd en meer westelijk stroomde. Na de Neanderthalers kwamen de jagers-verzamelaars gevolgd door boeren-kolonisten uit Midden-Europa. Ze brachten nog meer nieuwigheden mee, zoals vee, voedselgewassen en nieuwe typen werktuigen. Met die boeren hadden de jagers en verzamelaars in de rest van Limburg contacten, maar de boerenlevenswijze namen ze nog niet over. Dat gebeurde pas een kleine 1000 tot 1500 jaar later.
Die geleidelijke aanpassing had ook te maken met de mindere vruchtbare bodem in Midden-Limburg. Die was snel uitgeput, terwijl je in Zuid-Limburg op de löss altijd kon blijven akkeren, moest hier een boerennederzetting om de 25-40 jaar worden verplaatst. De boeren moesten met grote vuurstenen bijlen een nieuw stuk bos ontginnen, want Limburg was toen bedekt met dichte uitgestrekte oerbossen.
Al het alledaagse vuursteen voor hun werktuigen moest uit Zuid-Limburg komen. Met vuursteen van elders maakte je indruk. Hier in ’t Haselt is z’n bijzonder stuk vuursteen gevonden, een zogenaamde kling, afkomstig uit Frankrijk. En die steen vertelt ons dat mensen in die tijd al internationale contacten hadden.